Oerijzer

In 1985 kwam er een opmerkelijke klant met een al even opmerkelijke opdracht mijn werkplaats binnen: Reinhard Rubenkamp. Hij had een paar houtbeitels nodig. Nou had ik die al wel eens gemaakt, gewoon een plat stukje staal, aan de ene kant onder de juiste hoek geslepen en aan de andere kant een angel, die in het handvat wordt gestoken, maar de soort die hij bestelde was geheel nieuw voor mij. In plaats van een angel, hadden deze een tûle, een soort huls waar het handvat in gestoken werd. Het bleek Keltisch gereedschap te zijn, dat hij wilde gebruiken bij het bouwen van een voorchristelijke boerderij in Eindhoven: Het Prehistorisch Huis. Het was een genot om die beitels te smeden en bij het oprollen van de tûles kreeg ik een gevoel van thuiskomen, alsof ik het al honderden jaren gedaan had, terwijl ik er nog nooit een gemaakt had.

 


Keltische beitel.
 
Wat later, toen Reinhard weer eens langs kwam voor een nieuwe bestelling, nodigde hij mij tegelijk uit om naar Eindhoven te komen , er zou een Duitser komen, die een poging ging wagen om ijzer te maken in een Keltische ijzeroven. Mijn interesse was meteen gewekt en zo leerde ik Günter Bürger kennen, hij was experimenteel archeoloog. Ik mocht meedoen met zijn experiment en er ging een nieuwe wereld voor me open: de geur van hete leem en houtskool, het geluid van de blaasbalgen. Bovenal, werd ik gegrepen door de afbeeldingen van ijzeren grafvonsten die Günter mij liet zien. Ik dook een nieuwe wereld in en begon de replica's van die vonsten te smeden. Ik kwam erachter, dat het ijzer op een totaal andere manier behandeld moest worden, dan ik gewend was.       

 

 
 Günter Bürger en Thijs van de Manakker smeden een Keltisch zwaard in Eversham tijdens het IJzersterk symposium in 1993.
 
Met Günter trok ik Duitsland door om, vooral in musea, kinderen de prehistorie te laten herbeleven: vuur maken, graan malen, broodbakken, spinnen, weven, leerbewerken, tingieten,boogschieten, speerwerpen.


Mantelspeld.
 
 
Ik nam het ijzer voor mijn rekening: het smidsvuur op de grond, ter plekke van leem gebouwd, twee spits-blaasbalgen,met een rij kinderen daarachter. In groepjes van vijf, ieder z'n eigen aambeeldje, hamer en tang, liet ik ze een mantelspeld smeden, duurde ong. een kwartier, dus dat waren 20 kinderen per uur, 150 per dag, 700 in de week.  
 


Ontbijt in de Windenschmiede, voordat het kinderspel kan beginnen. LWL-openluchtmuseum Hagen.
 
Af en toe deden we een ijzerwin-experiment. De resultaten waren gering: een handje vol kleine klompjes ijzer, die we moeizaam uit de slak klopten. Günter Bürger stierf in 1999, hij was mijn prehistorische vader.


 
In Eversham, de nederzetting van het huidige PreHistorisch Dorp, werd ik als smid warm onthaald. Op verzoek van hun stamhoofd, Anneke Boonstra, heb ik de Evershammers leren smeden en later ook hoe ze het ijzer moesten maken. Voor mij was het een heerlijke speeltuin, met al die oer materialen en mensen. Voor het museum was het experimentele archeologie, een van de drie doeleinden van de stichting. Met hart en ziel ben ik dat experiment aangegaan.  
 


Mijn hok in Eversham.
 
Wat betreft smeden was het snel gebeurd, die omschakeling van heden naar prehistorie. Het smidvuur ging naar de grond en werd van leem, opzij aangeblazen met twee handblaasbalgen, het aambeeld werd een stuk kleiner, meer een tas en de brandstof houtskool i.p.v. vetnoten. IJzer maken daarentegen een heel andere zaak. Ik had in 1975 al wel eens, met oventjes van vuurvaste steen en gietijzer, wat klompen ijzer gemaakt uit schroot en hamerslag. Dat begon bij het verbranden van een berg sloophout. Spelenderwijs. Toen de hoop bijna was opgebrand, al die gloeiende spijkers, schroeven en scharnieren tussen de houtskolen, daar ga je als smid natuurlijk in blazen en om die houtskool op een hoop te houden, bouw je daar van vuurvast materiaal een muurtje omheen, circelvormig natuurlijk, dat gaat vanzelf als je op je gevoel afgaat. En zo'n hoop is rond, die vraagt erom. Na een tijdje blazen met de aanjager zakt de houtskool. Dus hout erop en om er meer op te krijgen wordt het muurtje verhoogd en dan heb je eigenlijk al een primitieve ijzeroven. Het ijzer dat eruit kwam was smeedbaar als je tenminste niet te lang stookte, maar er kwamen veel scheuren in bij het smeden. Dat werd een stuk beter toen ik hamerslag ging gebruiken i.p.v. metallisch ijzer. Hamerslag is ijzeroxyde, ijzer gebonden aan zuurstof, eigenlijk een soort ijzererts.  
 


Staven van gereduceerde hamerslag. (FeO)
 
Maar ja, dat ijzer, wat moest je ermee, een hoop hout en werk voor een moeizaam gesmeed staafje van een paar kilo, qua uiterlijk nauwelijks te onderscheiden van het staal van 1975 van Fl.1,50 / kg. Het was een leuk spel, waar ik mee stopte omdat ik er het nut niet meer van inzag.  
 

Smoelebeuk 1976 Beukenhout/gereduceerde hamerslag.
 
Toen ik dus voor de eerste keer in Eversham kwam, vielen de schellen van mijn ogen, het spel had weer nut: experimentele archeologie. De zandbak werd een leemput en in plaats van schroot en hamerslag was daar ijzeroer, plaatselijk ijzererts, afkomstig uit de oerbank, die Nico Arts opgroef in Stiphout. Het zijn aanelkaargeroeste zand- en leemkorrels in een keiharde laag van een halve meter dik, veertig cm onder de grond. Buiten de poort van Eversham had Anneke een volle vrachtwagen met dat spul neer laten kiepen.
 


IJzeroer/Moeras ijzererts.
 
Proberen door middel van spel-en-mentale archeologie daar ijzer van te maken. Het best lukte dat tijdens het leefexperiment van 1995, volledig afgesloten van de buitenwereld, mijn genetisch geheugen werd wakker en Wolfje was geboren, met zijn drie kilo niet de zwaarste, maar wèl de stamhouder en hij heeft nog nooit klappen gehad.  

Wolfje wordt gemaakt.  
 

Wolfje van Eversham.
 
Je laad de oven van boven, afwisselende lagen houtskool en oer, elke tien minuten zo'n 6 L. houtskool en 2 L. oer, dat is van elk ong. 1.5 k.g. Het hele spul zakt naar beneden, omdat er van onderen, zo'n 10 c.m. boven aardniveau met twee balgen van twee kanten lucht in geblazen wordt. Onder in de oven, bij de blaasgaten, is de temperatuur 1350° C.  
 

Keltisch ijzer wordt gewonnen bij een temperatuur van 1350° C.
 
Als je er, na zo'n 12 uur, 100 k.g. oer en evenveel houtskool in hebt gestopt is de Wolf zo groot geworden, dat hij boven de blaasgaten is uitgegroeid. Er kan geen lucht meer door de oven en het proces stopt. De wolf weegt dan zo'n 30 k.g.  


De Wolf, een sponsachtige klomp ijzer die in de oven ontstaat, word nèt niet vloeibaar. De Romeinen noemen hem: Lupus. In het Duits heet hij : Luppe. De Fransman zegt: La loupe de fêr. en bij de Britten is het een : Iron Bloom. Het enige wat vloeibaar wordt is het zand en de leem. Het stroomt als lava onder uit de oven naar buiten : de slak.


 IJzerslak.
 
De Wolf word eruit getrokken als hij nog heet is en krijgt meteen zijn eerste klappen. Het is een mengsel van mikroscopisch kleine deeltjes metallisch ijzer en slak, die ze aanelkaar plakt. De kunst is om de slak eruit te smeden en tegelijk die deeltjes aan elkaar te wellen. Bij dat eerste pak slaag sla je er nog alleen maar wat gebakken lucht uit, hij zal nog tientallen keren opnieuw verhit en geslagen moeten worden voordat hij op een baar begint te lijken.  
 

Man slaat wolf.
 
Voor de verdere bewerking komt de Wolf in het smidsvuur: twee lemen muurtjes met daartussen de houtskool. Aan een kant zit een gat waardoor met twee gekoppelde balgen lucht wordt geblazen. De temperatuur wordt hier veel hoger dan bij de ijzeroven. Na een flink aantal malen verhitten en smeden krijg je een vierkante baar, dikker in het midden, aan de uiteineinden spits,  
 


dat gaat a.h.w. vanzelf, aan een kant de tang aan de andere kant wordt geslagen. Het ijzer is nu klaar om verhandeld te worden. Aan de oppervlakte van de baar is de slak eruitgesmeed en het ijzer goed doorgeweld, maar in de kern niet, om hier de slak eruit te krijgen, wordt de baar verder gesmeed tot een platte staaf en dubbelgevouwen, aaneengeweld en weer uitgesmeed, dit wordt een aantal keren herhaald.  



Hoe vaker je dit doet, hoe meer slak eruit gaat en hoe beter het ijzer wordt. Het ijzer van Eversham-oer moet minstens tien keer gedubbeld worden voordat je er gereedschappen van kunt smeden. Van 30 kg wolf blijft uiteindelijk 10 kg aan staven over. Al dubbel je nog zo vaak, net als bij historisch ijzer blijft er altijd wat slak/oerkracht in zitten.   
 



 
Door te etsen komt dit slakkenspel naar voren.